dinsdag 3 september 2013

Solidaire economie als wenkend alternatief

Onderstaand artikel is als ingezonden stuk gepubliceerd in Eindhovens Dagblad woensdag 4 september

Reactie op artikel: "Heilig geloof in falende markt".

In het Eindhovens Dagblad van woensdag 28 augustus stond een samenvatting van de afscheidsrede van hoogleraar economie prof. Nic Douben van de TU/e. Daarin beschrijft hij uitgebreid dat het ongebreidelde vrije markt denken eigenlijk altijd teveel geïdealiseerd is en dat het kapitalisme ook vele nadelen heeft voor milieu en samenleving. Denk daarbij aan uitputting van fossiele energie en grondstoffen, vervuiling en schade aan natuur, maar ook overconsumptie en toenemende inkomensongelijkheid .


Douben staat met zijn mening natuurlijk niet alleen en kan zich zelfs gesteund voelen door het natuurkundige genie Albert Einstein, die al in 1949 een essay schreef “Why Socialism”. Hij was uiteraard geen (politiek) econoom, maar hij was er wel diep van doordrongen dat het kapitlisme de mensheid veel schade berokkende. Het bedrijfskapitaal in privébezit leidde volgens Einstein tot machtsconcentratie en uitbuiting van de factor arbeid . Einstein geloofde in een vorm van socialisme die we samen nog moeten ontwikkelen, zonder te vervallen in een centraal geleide (communistische) economie. Productie niet om de winst, maar om in de menselijke behoeften te voorzien. Het eigendom van kapitaalgoederen, bedrijven en grond moeten echter niet in handen van privépersonen liggen. Het behoort de hele samenleving toe en dus ook niet in handen van de overheid komen.
Douben heeft dus gelijk, maar jammer is wel dat hij eigenlijk geen wenkend alternatief beschrijft. 
  Francis Fukuyama schreef het boek “The end of history and the last man”, na de val van het communisme en wilde bewijzen dat er maar één bruikbaar economisch systeem is en dat is het kapitalistische systeem.

Dit is echter een zwart/wit vergelijking die enige nuancering verdient, want het kapitalisme kent vele verschijningsvormen. Zo maakte onderzoeker D.Kalff al in 2004 in zijn boek “Onafhankelijkheid voor Europa” duidelijk, dat je een onderscheid moeten maken tussen het Anglo-Amerikaanse kapitalisme en het Rijnland-kapitalisme . Over langere tijd gekeken toont Kalff overtuigend aan dat het Rijnland kapitalisme meer economische en maatschappelijke voordelen biedt dan het extreem liberale Anglo-amerikaanse kapitalisme.

Bij het Europese type van (Rijnland-)kapitalisme heb je een sterke overheid en vakbonden. Die bonden bepalen ook hoe de arbeidsomstandigheden en voorwaarden vormgegeven moet worden. De overheid treedt daarnaast regulerend op via belastingen en wetgeving om de uitwassen van een mono- of oligopolistisch systeem aan te pakken. De wet op de economische mededinging legt ook de voorwaarden voor eerlijke concurrentie vast. Sleutelwoord daarin is het begrip eerlijke concurrentie om machtsmisbruik van economische partijen te voorkomen.
Bedrijven moeten concurreren op prijs, kwaliteit en service, om zo de consument voor zich te winnen. Dit maakt ook innovatie mogelijk vanuit het proces van creatieve destructie volgens econoom Schumpeter. Dan kunnen nieuwe en betere producten de kans krijgen om op de markt te komen. Met een staatsgeleide economie en monopolisering lukt dat niet.

Anderzijds gaat het in de economie om schaarse goederen en moeten er in de economie effectief en efficiënt goederen geproduceerd en gedistribueerd worden om alle mogelijke verspillingen tegen te gaan. Verspilling van kostbare grondstoffen en energie kan ontstaan door teveel onnodige producten, de verkeerde, slechte of gevaarlijke producten en eventueel op de verkeerde plaatsen worden aangeboden.
Juist hier schiet de kapitalistische economie schromelijk tekort. Landbouwoverschotten worden vernietigd en doorgedraaid. Grote voorraden geschikte producten worden incourant. Veel producten zijn niet duurzaam en verantwoord geproduceerd en zijn mogelijk schadelijk. Om een goed werkend economisch systeem te realiseren blijkt juist veel afstemming, overleg en samenwerking nodig te zijn. Dus wel concurrentie op het vlak van innovatie maar op het vlak van productie en distributie is samenwerking noodzakelijk. Rudolf Steiner bedacht daarvoor in de beginjaren van de 20e eeuw de term associatie als een overlegorgaan tussen de economische betrokken producenten, handelaren en consumenten/afnemers. Samen moeten zij afspraken maken over prijzen, hoeveelheden en afzetplaatsen die ertoe leiden dat er geen kostbare hulpbronnen zoals geld, energie en menskracht verspild wordt.


De Braziliaanse ondernemer Ricardo Semler heeft in zijn boeken Semco-Stijl en Weekend van zeven dagen aangetoond dat een zeer verregaande vorm van democratisering(en dus inspraak) in zijn bedrijf vele verrassende positieve resultaten oplevert. Medewerkers zijn in grote mate betrokken bij alle besluiten aangaande het bedrijf zowel strategisch, financieel , organisatorisch en op het gebied van HRM. Mogelijk is dit een nieuwe derde weg van kapitalisme.
Via associaties en gedemocratiseerde bedrijven kan fair-produce, fair-trade en fair-pricing concreet vorm krijgen. De economische belangen van alle direct betrokken stakeholders kunnen zo in evenwicht worden gebracht. De wet op de economische mededinging kan dit laatste echter dwarsbomen, omdat zij dit opvat als prijs- , hoeveelheids- of marktverdelingsafspraken. Dus niet de dogmatiek van politici of economen zijn de echte obstakels , maar het ontbreken van een heldere visie op een socialistische, gedemocratiseerde vorm van overlegkapitalisme of kortom een solidaire economie.

Geen opmerkingen: